Bestuurlijke boetes bij onterecht ontvangen studiefinanciering
06-07-2016
Op 1 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep in enkele zaken uitspraak gedaan over bestuurlijke boetes die door de minister van OCW waren opgelegd aan studenten die volgens de brp (basisregistratie personen) uitwonend waren en die in werkelijkheid thuis woonden en daardoor ten onrechte aanspraak op een uitwonendenbeurs hadden gemaakt.
Tot 2011 hadden studenten recht op een uitwonendenbeurs op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 als zij niet bij hun ouders woonden. Het uitwonend zijn geeft recht op een toeslag op de basisbeurs. Het gaat om een toeslag van ruim € 150,- per maand. Sinds eind 2011 bepaalt de wet dat een student ook daadwerkelijk moet wonen op het adres waar hij of zij volgens de brp staat ingeschreven.
Als de minister aan de hand van een controle vaststelt dat een student niet aan de voorwaarde van het uitwonend zijn voldoet, wordt het recht op de uitwonendentoeslag ingetrokken en wordt de ten onrechte betaalde toeslag teruggevorderd. Bij de terugvordering wordt er op grond van een wettelijk vermoeden (gebaseerd artikel 9 lid 2 Wet Studiefinanciering 2000) van uitgegaan dat de situatie die bij de controle werd aangetroffen, reeds langer bestaat. De terugvordering kan bedragen betreffen van duizenden euro’s.
Daarnaast is de minister bevoegd om in dergelijke zaken een boete van maximaal 50% van het bedrag van de terugvordering op te leggen.
Op 1 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep in enkele zaken uitspraak gedaan over de rechtsgeldigheid van het wettelijk vermoeden en over de hoogte van de boete (ECLI:NL:CRVB:2016:1877). De Centrale Raad van Beroep maakt in zijn uitspraken een onderscheid tussen het besluit tot herziening en terugvordering van te veel betaalde uitwonendentoeslag en het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete van maximaal 50%.
Bij herzieningsbesluiten is het voldoende als de minister aannemelijk maakt dat de student niet op het brp-adres woont. De student kan alleen dan succesvol tegenbewijs leveren indien hij of zij overtuigend bewijs levert dat hij of zij in (enig deel van) de periode voorafgaand aan de controle wél op het brp-adres heeft gewoond.
Voor boetebesluiten geldt een zwaardere maatstaf. Als de student redelijke twijfel weet te wekken en met die redelijke twijfel het wettelijk vermoeden weet te ontzenuwen, dan mag een boete niet worden opgelegd.
Als het boetebesluit alleen is gebaseerd op het wettelijk vermoeden in de zin van art. 9 lid 2 WSF 2000, wordt de boete bovendien beperkt tot een periode van maximaal 12 maanden voorafgaand aan de en met inbegrip van de maand waarin de woonsituatie van de student is gecontroleerd.