De billijke vergoeding bij het einde van de arbeidsovereenkomst

02-01-2019

De wet bepaalt sinds 1 juli 2015 dat de werknemer bij het einde van het dienstverband recht heeft op een transitievergoeding. De toekenning van een transitievergoeding is aan regels geboden. Het initiatief om het dienstverband te beëindigen moet van de werkgever zijn uitgegaan. En de werknemer is tenminste 2 jaar bij de werkgever in dienst; hij of zij is 18 jaar oud en hij of zij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt. Als er een aanspraak is op een transitievergoeding, dan volgt uit de wet hoe de transitievergoeding wordt berekend.  

Indien sprake is van 'ernstig verwijtbaar handelen of nalaten' door de werkgever kan de kantonrechter bij de beëindiging van een dienstbetrekking (tevens) een aanvullende ‘billijke vergoeding’ toekennen. Een billijke vergoeding moet op een wettelijke bepaling moet zijn gebaseerd; zij wordt door de rechter vastgesteld; en zij is gerelateerd aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Het moet om uitzonderlijke omstandigheden gaan.

Een billijke vergoeding kan door de rechter worden toegekend:

Een billijke vergoeding wordt door de rechter toegekend als er sprake is van ‘ernstig verwijtbaar handelen of nalaten’ door de werkgever. Is er sprake van een vernietigbare opzegging van de arbeidsovereenkomst, omdat de werkgever heeft gehandeld in strijd met voor hem geldende voorschriften (opzegverboden), dan mag de rechter ook een billijke vergoeding vaststellen.

De wet geeft geen criteria voor het berekenen van een billijke vergoeding.

In het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, (New Hairstyle) ging het over de uitleg van de billijke vergoeding volgens artikel 7:681 BW. Een kapster werd na 25 jaar ontslagen na een discussie over het opnemen van haar vakantie. Kort daarvoor hadden de nieuwe eigenaren van de kapsalon de werkneemster al een vaststellingsovereenkomst aangeboden en hadden ze (vruchteloos) geprobeerd een ontslagvergunning bij het UWV te verkrijgen. De kapster had een dienstverband voor 4,5 uur per week en een inkomen van € 224,51 bruto per maand. Zij vroeg de rechter niet om de opzegging te vernietigen, maar om haar naast de transitievergoeding van € 1.596 een billijke vergoeding toe te kennen van € 57.699,07 bruto; het salaris dat zij tot haar pensioen zou hebben verdiend. De kantonrechter heeft de kapsalon veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 4.000 bruto. Het hof heeft die uitspraak bekrachtigd. De werkneemster was het niet eens met de hoogte van de vergoeding en stelde beroep in cassatie bij de Hoge Raad in.

Volgens de Hoge Raad bleek uit de tekst van en de parlementaire toelichting op de Wet Werk en Zekerheid niet dat de wetgever aan de billijke vergoeding een specifiek punitief karakter had willen toekennen. De Hoge Raad bepaalde dat voor de hoogte van de billijke vergoeding alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen, ook de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De rechter dient de billijke vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Hij dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid.

In een uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878, ging het over de uitleg van de billijke vergoeding in artikel 7:671c lid 2 BW. Een werknemer kan de kantonrechter vragen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en om hem/haar een billijke vergoeding ten laste van de werkgever toe te kennen indien de ontbinding is veroorzaakt door het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.

De Hoge Raad overwoog dat bij een gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarin de billijke vergoeding is gegrond op art. 7:671c lid 2, aanhef en onder b, BW, het er uiteindelijk erom gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De gezichtspunten die in het New Hairstyle-arrest zijn geformuleerd, lenen zich daarom ook voor toepassing op dit geval. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval.

 

In een uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:857, ging het over de uitleg van de billijke vergoeding in de zin van artikel 7:683 lid 3 BW.  Als de rechter in hoger beroep oordeelt dat het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen of dat het verzoek van de werknemer om vernietiging van de opzegging of om herstel van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is afgewezen, de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. In deze zaak had het gerechtshof als zijn oordeel uitgesproken dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte door de kantonrechter was ontbonden. De werknemer was wel niet bij zijn baas aan het werk gegaan, maar hij was bij dat besluit afgegaan op het advies van de behandelend arts en van een bedrijfsarts.

Toch sprak het gerechtshof niet het herstel van de arbeidsovereenkomst uit en kende hij de werknemer ook niet en billijke vergoeding toe. Een overweging was blijkbaar dat de werknemer al 2,5 jaar wegens ziekte arbeidsongeschikt was geweest en dat er op de werkgever geen plicht rustte om ziekengeld of loon door te betalen.

De Hoge Raad overwoog dat de hoger beroepsrechter, gezien de tekst van de wet, bevoegd is om in een dergelijk geval noch een herstel van de arbeidsovereenkomst uit te spreken noch aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen.

De Hoge Raad overwoog verder dat als de hoger beroepsrechter en billijke vergoeding toekent, hij of zij bij de bepaling van de billijke vergoeding de gezichtspunten van het arrest New Hairstyle in aanmerking neemt (de gevolgen van het ontslag worden dus mede in aanmerking genomen).

Verder overwoog de Hoge Raad dat er niet per se sprake moet zijn van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Een op basis van art. 7:683 lid 3 BW toe te kennen billijke vergoeding dient als een alternatief voor herstel van de arbeidsovereenkomst. De hoger beroepsrechter betrekt bij de bepaling van de hoogte van een op grond van artikel 7:683 BW toe te kennen billijke vergoeding de gevolgen voor de werknemer van het verlies van de arbeidsovereenkomst. Die gevolgen worden naar hun aard mede bepaald door, zoals het hof het had uitgedrukt, de ‘waarde’ die de arbeidsovereenkomst voor de werknemer had. De waarde van de arbeidsovereenkomst wordt (mede) bepaald door een aanspraak op loon of ziekengeld die verloren is gegaan door dat arbeidsovereenkomst ten onrechte voortijdig door de werkgever is beëindigd.  

 

Stel dat je als werknemer van de rechter een billijke vergoeding krijgt toegewezen, dan kan dat van invloed zijn op de ingangsdatum van de WW-uitkering, aldus rechtbank Rotterdam, Afdeling Bestuursrecht, 23 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3953. Een werkneemster was door haar werkgever op staande voet ontslagen. Het gerechtshof had in de arbeidszaak in hoger beroeps uitgemaakt dat de werkneemster ten onrechte op staande voet was ontslagen en hij had haar een billijke vergoeding toegekend. Het Hof had bij de bepaling van de billijke vergoeding als uitgangspunt genomen dat de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsrelatie op 1 juli 2016 zou zijn geëindigd en dat vanaf die datum geen recht op loon meer zou hebben bestaan.

De bestuursrechter van rechtbank Rotterdam concludeerde dat de werkneemster pas vanaf 1 juli 2016 een verlies aan arbeidsuren had. Dat was immers de datum met ingang waarvan geen recht meer op loon zou hebben bestaan in de zin van artikel 1a, eerste lid, onder b, van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV had daarom terecht de eerste werkloosheidsdag verschoven van 15 december 2015 naar 1 juli 2016.

De rechtbank stelde in deze uitspraak de door het gerechtshof toegewezen billijke vergoeding gelijk met het recht op doorbetaling van loon. Ik weet niet of er tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep is ingesteld.

 

Elk geval is anders. Het zou mij niet verbazen dat er nog andere uitspraken door de rechters over het onderwerp ‘billijke vergoeding’ zijn gedaan of zullen worden gedaan én dat er in die uitspraken andere of nieuwe accenten worden gelegd. Mocht u meer willen weten over de billijke vergoeding in het arbeidsrecht, dan kunt u terecht bij uw vakbond of werkgeversorganisatie of bij een arbeidsjurist en ook bij dit kantoor.