Ook derden met een afgeleid belang kunnen in het bestuursrecht belanghebbende zijn
06-06-2019
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in twee interessante zaken gedaan.
In de eerste zaak (ECLI:NL:CRVB:2019:669) tekende een zorgcentrum bezwaar en beroep aan tegen een aan een van haar cliënten gericht WMO-besluit waarin deze cliënte was meegedeeld dat zij vanaf een bepaald moment met haar persoonsgebonden budget (pgb) geen zorg meer mocht inkopen bij dat zorgcentrum, omdat de daar verleende zorg van onvoldoende kwaliteit zou zijn.
Het bestuur dat het besluit had genomen, vond dat het zorgcentrum geen belanghebbende was bij dat besluit en het verklaarde het zorgcentrum niet ontvankelijk in zijn bezwaar. De rechtbank was het daarmee eens.
In de tweede zaak (ECLI:NL:CRVB:2019:655) tekende een garantsteller bezwaar en beroep aan tegen de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster die werkzaam was geweest bij een inmiddels failliet verklaarde werkgever. Volgens het UWV kon de verzekeringsmaatschappij niet als belanghebbende bij het uitkeringsbesluit worden aangemerkt. Het UWV verklaarde de verzekeraar niet ontvankelijk in zijn bezwaar. Ook in dit geval was de rechtbank het met het UWV eens.
Het zorgcentrum had een contract met de cliënt afgesloten en de garantsteller (een verzekeraar) had een contract met de werkgever afgesloten, maar het WMO-besluit was alleen tot die cliënt gericht en het WIA-besluit was alleen aan die werknemer gericht. Het zorgcentrum en de verzekeraar waren derden. Het WMO-besluit en het WIA-besluit waren niet rechtstreeks aan hen gericht. Het zorgcentrum en de garantsteller stelden dat als zij als gevolg van de besluiten schade leden. De gemeente, het UWV en de rechtbank vonden dat de schade niet door het WMO-besluit en WIA-besluit werd veroorzaakt, maar een uitvloeisel was van de contractuele relatie van het zorgcentrum met die cliënt en van de garantsteller met de inmiddels failliete werkgever.
Toen de beide zaken bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aanhangig waren, besloot de Raad zich door een advocaat-generaal over dit onderwerp te laten adviseren. Op 7 november 2018 diende de advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven zijn conclusie bij de Centrale Raad van Beroep in (ECLI:NL:CRVB:2018:3474). Het is een studie van hoe rechters in de afgelopen decennia over het onderwerp ‘afgeleid belang’ hebben geoordeeld. Zijn conclusie is niet juridisch bindend, maar zij is wel gezaghebbend. De advocaat-generaal formuleerde twee ankerpunten en vijfvuistregels.
Het eerste ankerpunt betrof het vereiste dat een derde door de bestuursrechter als belanghebbende bij een besluit moet worden aangemerkt - en dus niet als ‘afgeleid belanghebbende’ buiten de deur moet worden gehouden - als het besluit in beginsel jegens hem onrechtmatig kan zijn in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en er aan het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW wordt voldaan.
Het tweede ankerpunt houdt in dat de derde toegang moet hebben tot de bestuursrechter en dus als belanghebbende moet worden aangemerkt als hij door een besluit wordt geraakt in een recht of rechtens beschermd belang.
Vuistregel 1. De problematiek van afgeleid belang is niet aan de orde als de derde een eigen (zelfstandig) belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Of omgekeerd: van een afgeleid belang op grond waarvan een derde niet wordt aangemerkt als belanghebbende kan alleen sprake zijn als de derde uitsluitend via de contractuele relatie met de geadresseerde van het besluit wordt geraakt.
Vuistregel 2. Afgeleid belang moet de derde niet worden tegengeworpen als zijn belang bij een besluit materieel niet parallel loopt met dat van de geadresseerde van het besluit.
Vuistregel 3: afgeleid belang moet de derde niet worden tegengeworpen als de betrokkenheid van zijn rechts- of belangpositie bij het besluit een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt.
Vuistregel 4: afgeleid belang kan aan de derde worden tegengeworpen als zijn belang parallel loopt aan dat van de geadresseerde van het besluit en zijn belang uitsluitend via een contractuele relatie met die geadresseerde van dat besluit betrokken is.
Vuistregel 5: in plaats van de verwevenheidscorrectie die de Afdeling thans soms toepast om de bestuurder/enig aandeelhouder als belanghebbende aan te merken als alleen hij en niet de vennootschap zelf beroep tegen het besluit heeft ingesteld, moet zij dat beroep toerekenen aan de vennootschap.
Nadat de conclusie van de AG bij de Centrale Raad van Beroep was ingediend, deed de Raad op 5 maart 2019 uitspraak. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, niet betekent dat het belang van die derde bij dat besluit reeds daarom als een afgeleid belang moet worden aangemerkt. Onderzocht moet worden of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit.
Ten aanzien van het zorgcentrum overwoog de Raad dat in het primaire besluit het persoonsgebonden budget voor de cliënte van appellante werd in stand gelaten, maar met de voorwaarde dat het niet mocht worden besteed bij het zorgcentrum. Door deze voorwaarde had dit besluit voor het zorgcentrum directe financiële gevolgen, die niet uitsluitend voortvloeiden uit de contractuele relatie die zij met deze cliënte had. Aannemelijk was dat zij door dat besluit werd geraakt in haar vermogenspositie. Zij was reeds daarom bij dat besluit belanghebbende.
Voor de tweede zaak gold, aldus de Centrale Raad van Beroep, dat de verplichting voor de garantsteller om de WIA-uitkering aan het UWV te betalen niet alleen voortvloeide uit de garantstellingsovereenkomst tussen de (failliete) werkgever en de garantsteller, maar ook direct uit de Wet WIA zelf. Daarom had de garantsteller (in dit specifieke geval!) een zelfstandig eigen belang bij het uitkeringsbesluit en had hij door het UWV wel als belanghebbende dienen worden aangemerkt.
Tot slot. Met deze rechtspraak wordt de rechtsbescherming uitgebreid voor de partijen die beroepshalve betrokken zijn bij de uitvoering van de sociale wetten. Besluiten waardoor een derde wordt in een financieel belang wordt geraakt, dienen door het bestuur aan die derde moeten bekend te worden gemaakt (artikel 3:41 Algemene wet Bestuursrecht). Zodra het besluit aan de derde bekend is gemaakt, gaat er een bezwaartermijn van zes weken lopen. Het is van beiden kanten goed opletten. Het kan zijn dat het ook na deze twee uitspraken niet steeds duidelijk is of een derde partij wel of niet een belanghebbende in de zin van de Algemene Wet bestuursrecht is. Elk geval is anders. Win bij twijfel juridisch advies in; bij voorbeeld bij dit kantoor.