Arrest van de Hoge Raad over contractuele medehuurders van een woning
07-06-2022
Bij de kantonrechter in Amsterdam diende de volgende zaak. Een man en vrouw hadden samen als huurder met de verhuurder een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een woning. Zij waren zogezegd contractuele medehuurders. Zij hadden negentien jaar een affectieve relatie gehad. Zij waren niet gehuwd en hadden geen samenlevingsovereenkomst of geregistreerd partnerschap. Omdat de relatie moeizaam verliep, vorderde de vrouw bij de rechter haar het uitsluitende gebruik van de woning toe te wijzen. De man vorderde bij wijze van tegeneis dat het huurrecht van de woning aan hem zou worden toegewezen.
Bij de kantonrechter in Amsterdam diende de volgende zaak. Een man en vrouw hadden samen als huurder met de verhuurder een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een woning. Zij waren zogezegd contractuele medehuurders. Zij hadden negentien jaar een affectieve relatie gehad. Zij waren niet gehuwd en hadden geen samenlevingsovereenkomst of geregistreerd partnerschap. Omdat de relatie moeizaam verliep, vorderde de vrouw bij de rechter haar het uitsluitende gebruik van de woning toe te wijzen. De man vorderde bij wijze van tegeneis dat het huurrecht van de woning aan hem zou worden toegewezen.
Er bestaat een scheidingsregeling voor het wettelijk medehuurderschap (artikel 7:267 lid 7 BW). Huurders die met elkaar getrouwd zijn of die geregistreerde partners van elkaar zijn, en in dezelfde woning wonen, zijn wettelijke medehuurders. Hier ging het om twee contractuele medehuurders.
De kantonrechter overwoog in het tussenvonnis dat het de vraag is of er een juridische grondslag is om, als contractuele medehuurders hun samenwoning beëindigen, het huurrecht aan een van hen “toe te wijzen” en, zo ja, of een dergelijke toewijzing ook jegens de verhuurder standhoudt. Daarom stelde de kantonrechter de volgende twee vragen aan de Hoge Raad:
- Heeft een beslissing van de rechter op grond van art. 7:267 lid 7 BW, waarin bepaald wordt dat een of meer wettelijke medehuurders de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer voortzet(ten), niet alleen werking jegens de (mede)huurders, maar ook jegens de verhuurder?
- Kan art. 7:267 lid 7 BW ook worden toegepast als sprake is van contractuele medehuurders die niet gehuwd noch geregistreerd partner zijn en zo ja, werkt deze beslissing dan ook jegens de verhuurder, zonder dat deze in de procedure betrokken wordt?
Op 24 december 2021 besliste de Hoge Raad dat de scheidingsregeling van artikel 7:267 lid 7 BW ook van toepassing is op contractuele medehuur. De beslissing van de rechter heeft ook werking tegenover een verhuurder, ook wanneer de verhuurder niet in de procedure is opgeroepen en de huurovereenkomst mogelijk voorziet in een eigen (afwijkende) voorzettingsregeling. De rechter mag dus met (overeenkomstige) toepassing van artikel 7:267 BW beslissen wie van de beide contractuele medehuurders het huurrecht van de woning mag voortzetten en ten aanzien van wie van hen de huurovereenkomst gaat eindigen.
De zaak werd terugverwezen naar de kantonrechter Amsterdam. Het is mij niet bekend hoe de zaak uiteindelijk door de kantonrechter van rechtbank Amsterdam is afgehandeld. De kantonrechter zal het huurrecht van de woning aan hetzij de man hetzij de vrouw hebben toegewezen. Er moesten misschien ook nog andere beslissingen worden genomen; bijvoorbeeld met de betrekking tot de waarborgsom of met betrekking tot de oplevering van de woning.
Tegen de beslissing van de Hoge Raad wordt als kritiek aangevoerd dat een huurovereenkomst met 2 contractuele medehuurders vaak zal zijn gebaseerd op het inkomen van de beide medehuurders. Anders gezegd, de verhuurder ging de huurovereenkomst juist met deze 2 samenhuurders aan omdat zij samen, financieel gezien, in staat waren de huur te betalen. Door deze rechtspraak kan een verhuurder voor een voldongen feit worden geplaatst.
Elk geval is anders. Heeft u een vraag over het medehuurderschap en komt u er niet uit, win dan juridisch advies in.